Daksparingen schuine daken

De dakconstructie van schuine daken in de woningbouw bestaat tegenwoordig in hoofdzaak uit sporenkappen. Bij enkele, vooral vrijstaande woningen worden nog gordingkappen toegepast. In het verleden werden de sporenkappen nog ondersteund door dragende knieschotten. Omdat de dakelementen steeds dikker worden door de hogere isolatie-eisen, worden de sporen ook steeds hoger en zijn knieschotten niet altijd meer noodzakelijk. De sporen worden geplaatst op een hart op hart afstand van 600 mm of 400mm. Dit heeft te maken met de plaatbreedte en de plaatdikte. De plaatbreedte is 1200 mm, dus zijn er 3 (600) of 4 (400) ondersteuningen nodig. De plaatdikte van de onderplaat bepaalt de maximale afstand van de sporen. De belasting op deze plaat bestaat uit het eigen gewicht met isolatie en de windbelasting. Aan de bovenzijde wordt vaak een folie aangebracht. Hierover gaan de rachels en de panlatten, die het gewicht van de pannen overdragen naar de sporen. Bij sandwich-panelen ligt dit anders, omdat dan de schuimlaag meewerkt. De sporen worden belast door het gewicht van het dak, eventueel veranderlijke belasting, windbelasting of sneeuwbelasting. In de sporen treden buigende momenten, dwarskrachten en normaalkrachten op. Bij de nok steunen de sporen tegen elkaar. Hier treedt een horizontale steunkracht op, welke wordt ontbonden in een normaalkracht en een dwarskracht in de sporen. Aan de voet rusten de sporen op de rand van de verdiepingsvloer. De oplegreactie bestaat uit een verticale kracht, welke aangrijpt op de verdiepingsvloer, en een horizontale kracht (spatkracht), welke moet worden opgenomen door de vloerconstructie. Dit houdt in dat de verbinding van de dakelementen aan de vloeren voldoende sterk moet zijn. Bij het aanbrengen van een sparing in het dak ten behoeve van een dakvenster of een dakkapel moeten de sporen worden onderbroken. De krachten in de onderbroken sporen moeten door een constructie worden omgeleid langs de sparing. In het algemeen kan men aannemen dat de onderbroken sporen moeten worden gecompenseerd door extra sporen links en rechts van de sparing (bij gordingkappen noemt men dit slapers). Boven de sparing moeten raveelbalken worden aangebracht om de dwarskrachten en normaalkrachten uit de sporen om te leiden naar de extra sporen. Bij prefab dakelementen worden deze voorzieningen in de fabriek aangebracht. Ze worden dan opgenomen in de dakelementen zelf en zijn niet zichtbaar. Bij een later aan te brengen sparing is dit niet mogelijk. Dan moeten de voorzieningen onder het dak worden aangebracht, dus in het zicht. In het algemeen is dit ook vervelend later, omdat deze in de weg zitten. De vraag is of dit in de praktijk wel echt gebeurd. Het lijkt erop van niet. In feite wordt het dak dan behoorlijk verzwakt. Dat daksparingen voor een dakvenster of een dakkapel later worden aangebracht, ook bij nieuwbouwwoningen, heeft als reden dat speciale bedrijven goedkopere dakkapellen aanbieden, goedkoper dan de hoofdaannemer. Voor de hoofdaannemer is het aanbrengen van deze optie organisatorisch lastig. Daartegenover staat dat er dan wel speciale voorzieningen kunnen worden opgenomen in de dakelementen, dus deze laatste optie is een betere oplossing.